Beleidsregel jeugdstrafpiket
Beleidsregel van de Raad voor Rechtsbijstand tot verstrekking van subsidie aan advocaten die rechtsbijstand geven aan aangehouden minderjarigen tijdens het politieverhoor (Beleidsregel jeugdstrafpiket)
Het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand,
Gelet op de artikelen 7, eerste en derde van de lid Wet op de Rechtsbijstand en artikel 4:23, derde lid, onderdeel a, van de Algemene wet bestuursrecht.
Besluit
De volgende beleidsregel vast te stellen:
Artikel 1. Begripsbepalingen
In deze beleidsregel wordt verstaan onder:
- aangehouden minderjarige verdachte: de minderjarige verdachte die door een opsporingsambtenaar is aangehouden op verdenking van een misdrijf waarvoor een bevel tot inverzekeringstelling kan worden verleend en die nadien worden verhoord;
- rechtsbijstandverlener: advocaat die door de Raad voor Rechtsbijstand is ingeschreven voor het jeugdstrafrecht;
- verhoorbijstand: het verlenen van rechtsbijstand aan een aangehouden minderjarige verdachte als bedoeld in dit artikel onder a, tijdens het verhoor door een opsporingsambtenaar.
Artikel 2. Kader beleidsregel
Deze beleidsregel heeft betrekking op een aanvulling van de vergoeding van artikel 23a , eerste lid, onderdeel b van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand (verder: Bvr) en dient ter nadere invulling van de in dit artikel genoemde vergoeding voor wat betreft de aangehouden minderjarige verdachte.
Artikel 3. Vergoedingsregeling
- Indien in een piketzaak als bedoeld in artikel 23, eerste lid, onderdelen a tot en met c, of tweede lid van het Bvr, tijdens één of meer verhoren rechtsbijstand wordt verleend aan verdachten van een strafbaar feit die ten tijde van het begaan van het feit de leeftijd van achttien jaren nog niet hebben bereikt, wordt in aanvulling op de vergoeding op grond van artikel 23 van het Bvr een vergoeding toegekend van:
- 3 punten, indien er sprake is van een verdenking van een misdrijf als bedoeld in artikel 23a eerste lid, onder a, van het Bvr;
- 1,5 punt, indien er sprake is van een verdenking van een overig strafbaar feit zoals bedoeld in artikel 23a, eerste lid, onder b, van het Bvr en;
- 1,5 punt per opvolgend verhoor na een eerste verhoor tijdens het ophouden voor onderzoek bedoeld in artikel 56a van het Wetboek van Strafvordering en tijdens de inverzekeringstelling bedoeld in artikel 57 van het Wetboek van Strafvordering, met uitzondering van de gevallen bedoeld in artikel 491, tweede lid, eerste volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
- Indien de verhoren die tijdens het ophouden voor onderzoek als bedoeld in artikel 56a van het Wetboek van Strafvordering of tijdens de inverzekeringstelling als bedoeld in artikel 57 van het Wetboek van Strafvordering aansluitend of nagenoeg aansluitend op elkaar worden afgenomen, worden deze verhoren voor de toepassing van de toekenning van punten, bedoeld in onderdeel c, aangemerkt als één verhoor.
- Onder opvolgend verhoor wordt niet begrepen de verhoren als bedoeld in de artikelen 57, eerste lid, 59a, eerste lid, 59c, tweede lid, en 63, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
- Artikel 23, zesde lid, van het Bvr is van overeenkomstige toepassing
Artikel 4. Inwerkingtreding en duur
- Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van 3 september 2019 en heeft betrekking op de in artikel 1, onder c van deze beleidsregel bedoelde verhoorbijstand die vanaf die datum is verricht.
- Deze beleidsregel vervalt met ingang van de datum waarop het besluit tot wijziging van het Bvr in verband met het opnemen van de in deze beleidsregel genoemde vergoedingen in werking treedt.
Vastgesteld op 28 oktober 2020
Het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand,
namens deze,
I.D. Nijboer,
Bestuurder
Toelichting
Richtlijn 2016/800 /EU van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 11 mei 2016 stelt procedurele waarborgen vast voor kinderen die verdachte of beklaagde zijn in een strafprocedure. De richtlijn bepaalt dat de lidstaten uiterlijk op 11 juni 2019 hieraan dienen te voldoen door het in werking doen treden van de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen.
Richtlijn 2016/800/EU is geïmplementeerd bij wet van 15 mei 2019 (Stb. 2019, 180): Wet waarborgen kinderen in strafprocedures. Bij deze wet zijn het Wetboek van Strafvordering en de Overleveringswet gewijzigd. Deze wijzigingen hebben er onder meer toe geleid dat minderjarigen verzekerd zijn van rechtsbijstand bij het politieverhoor, en dat zij, anders dan voorheen, daarvan geen afstand kunnen doen. De wet is met ingang van 1 juni 2019 in werking getreden (Koninklijk Besluit van 15 mei 2019, Stb. 2019, 181).
Bij brief aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 2 september 2019 heeft de Minister voor Rechtsbescherming (verder: de minister) meegedeeld dat hij heeft geconstateerd dat er een toename van werkzaamheden is voor advocaten in de piketfase van lichte en middelzware piketzaken voor jeugdigen in geval er vervolgverhoren plaatsvinden. Deze toename van werkzaamheden als gevolg van de genoemde wet is abusievelijk niet vertaald in een redelijke vergoeding. De minister heeft besloten dat op basis van een beleidsregel van de Raad er een aanvullende vergoeding van 1,5 punt per vervolgverhoor in lichte en middelzware zaken (zogenaamde B- en C-zaken) zal worden toegekend. Dit met ingang van 3 september 2019.
De minister heeft de Raad verzocht deze beleidsregel vast te stellen in afwachting van een wijziging van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (hierna: Bvr).
Deze beleidsregel geeft aan op welke wijze de Raad gebruik maakt van de mogelijkheid om op grond van artikel 4:23, derde lid, onderdeel a, van de Algemene wet bestuursrecht, de aanvullende vergoeding voor verhoorbijstand aan aangehouden minderjarige verdachten tijdelijk aan te passen.
Artikelsgewijze toelichting:
Artikel 1
Dit artikel omschrijft de begrippen.
Artikel 2
De beleidsregel betreft uitsluitend de vergoeding van de verhoorbijstand aan de aangehouden minderjarige verdachte van een strafbaar feit dat niet valt onder de in artikel 23a, eerste lid, onder a, van het Bvr genoemde strafbare feiten. Het betreft hier de categorie overige strafbare feiten. Dit zijn de lichte en middelzware zaken (zogenaamde B- en C- zaken).
Artikel 3
Het eerste lid, onderdeel a, geeft aan dat er een vaste vergoeding van 3 punten is voor ernstige misdrijven (de zogenaamde A-zaken).
Het eerste lid, onderdeel b, geeft een vaste vergoeding van 1,5 punt voor overige strafbare feiten.
Het eerste lid, onderdeel b, onder 1º , geeft voor de categorie zoals bedoeld in eerste lid, onderdeel b, een toekenning van 1,5 punt per opvolgend verhoor na een eerste verhoor tijdens het ophouden voor onderzoek bedoeld in artikel 56a van het Wetboek van Strafvordering en tijdens de inverzekeringstelling bedoeld in artikel 57 van het Wetboek van Strafvordering indien er sprake is van een verdenking van overige strafbare feiten, met uitzondering van de gevallen bedoeld in artikel 491, tweede lid, eerste volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Deze zogeheten mineure overtredingen zijn ook uitgezonderd van de verplichting uit richtlijn 2016/800 om rechtsbijstand te verlenen.
Het eerste lid onderdeel b, onder 2º , geeft- om duidelijk te maken dat niet elke onderbreking van een verhoor ertoe leidt dat er opnieuw een verhoormoment start - aan dat verhoren die aansluitend of nagenoeg aansluitend op elkaar worden afgenomen voor de puntentoekenning worden aangemerkt als één verhoor. Het eerste lid, onderdeel b, onder 3º , geeft aan dat niet onder opvolgende verhoren worden begrepen: de verhoren als bedoeld in artikel 57, eerste lid, Sv (verhoor voorafgaand aan inverzekeringstelling), artikel 59a, eerste lid, Sv (rechtmatigheidstoets RC), artikel 59c, tweede lid, Sv (hoger beroep OvJ tegen onmiddellijke invrijheidstelling) en artikel 63, derde lid, Sv (verhoor RC voorlopige hechtenis). Het tweede lid verwijst naar artikel 23, zesde lid van het Bvr dat een aanvullende 0,5 punt toekent indien de verhoorbijstand is verleend op een zaterdag, zondag, een algemeen erkende feestdag of een bij of krachtens de Algemene Termijnenwet met algemeen erkende feestdagen gelijkgestelde dag.
Artikel 4
De beleidsregel geldt voor verhoorbijstand in de zin van deze beleidsregel die is verricht vanaf 3 september 2019 en regelt een tijdelijke aanpassing van de vergoeding tot het Bvr is aangepast.